Noord-Drenthe, een land van zand, klei en veen

 

Harry Huisman

 

Zo mag je ons landschap wel betitelen.  Ogenschijnlijk saai door het ontbreken van aansprekende heuvelgebieden, om van indrukwekkende rotspartijen maar te zwijgen. Voor heuvels en harde gesteenten moet je naar het uiterste zuiden in ons land reizen. Valt er in ons gebied dan niets te beleven? Zeker wel, en ook nog meer dan je zo op het oog zou vermoeden.

 

Bovengenoemde grondsoorten zijn de ingrediënten waaruit onze bodem uit is opgebouwd.  Zij vertellen elk een vaak spannende geschiedenis. Daarin spelen o.m overstromingen van de zee een rol. Nog spannender zijn de verhalen over gebeurtenissen uit een voor ons ver verleden waarin termen voorkomen als Europese Amazone, ijstijden, poolwoestijnen en natuurlijk zwerfstenen.

 

Jammer genoeg is het geschiedenisboek van onze bodem niet compleet - er ontbreken talrijke bladzijden.  Toch is het onderzoekers gelukt om uit het nog aanwezige bodemmateriaal een beeld reconstrueren hoe het er hier toeging, vele tienduizenden en zelfs honderdduizenden jaren geleden.

 

De Eridanos en zijn nalatenschap

Het fundament van ons landschap en ook van dit verhaal bevindt zich tientallen meters diep onder onze voeten - niet overal, want de stuwende werking van het landijs in de voorlaatste ijstijd heeft delen van dat fundament tot vrij dicht onder de oppervlakte gebracht. Het is tientallen meters dik en bestaat uit lagen rivierzand, soms grof, dan weer wat fijner van korrel, hier en daar onderbroken door een laag klei.

 

Deze zandlagen die overal in ons gebied voorkomen zijn een bezit om te koesteren. Ze vormen namelijk een schier onuitputtelijke bron van zeer zuiver drink- en proceswater. Pompstations in de provincies Groningen en Drenthe pompen er jaarlijks vele miljoenen kubieke meters van naar boven - water, dat nauwelijks zuivering behoeft, omdat het volkomen kiemvrij is.

 

Het merendeel van deze dieper liggende zandlagen bestaat uit zeer grof, grindhoudend zand, hier gebracht door een inmiddels verdwenen riviersysteem dat wel de ‘Europese Amazone’ wordt genoemd. In de geologie heet deze oerrivier de Eridanos (Grieks voor ‘Noordelijke rivier’).

 

Miljoenen jaren achtereen waterden grote delen van Scandinavië, Rusland, de Baltische staten, Polen en grote delen van Duitsland via dit riviersysteem af op de Noordzee. Hoewel de Eridanos in de ijstijdperiode door het oprukkende Scandinavische ijs ‘vermoord’ is, is de oorspronkelijke bedding ervan nog op de landkaart zichtbaar. De Botnische en Finse Golf, de Golf van Riga en de Oostzee zijn op te vatten als de uitgeruimde beddingen van deze grote rivier. Hij wordt Europese Amazone genoemd vanwege zijn grote omvang en het watertransporterend vermogen. Want dat hij veel sediment uit het achterland heeft vervoerd, is vandaag-de-dag nog overal duidelijk.

 

Vanaf het Oligoceen, zo’n slordeige 40 miljoen jaar geleden heeft de Eridanos ongelooflijk  veel sediment - afbraakmateriaal van het Scandinavische bergland en Midden-Europa - naar het Noordzee bekken afgevoerd. In eerste instantie vormde de Eridanos in de zuidelijke Oostzee een langzaam groter wordende delta, die later in het Tertiair naar het westen werd uitgebouwd, richting Noordzee. Honderdduizenden jaren achtereen maakten voorlopers van rivieren als de Elbe, Wezer en hun zijrivieren deel uit van het Eridanos systeem.

 

Nu is ook te begrijpen waarom wij in de zandlagen van de Eridanons allerlei stenen kunnen vinden, groot en klein, waarvan het oorsprongsgebied te zoeken is in Zweden, Finland en in berggebieden. Ook het midden en zuidoosten van Duitsland is leverancier geweest van talloze gesteenten en fossielen. Je hoeft maar te denken aan de middelgebergten als het Teutoburgerwoud, de Harz, Thüringen en zelfs het Boheemse Woud in Tsjechië.

 

De Eridanos heeft niet alleen veel grindstenen naar ons land vervoerd, in zijn afzettingen is ook barnsteen te vinden, soms vrij veel zelfs.  Barnsteen is, zoals U weet, de fossiele, gemetamorfoseerde hars van (naald)bomen. Het is nog steeds een zeer gewaardeerd materiaal in de sieradenindustrie dat opvalt door zijn gouden kleur, lichte gewicht en makkelijke bewerkbaarheid.

 

Op industriële manier wordt barnsteen al vele tientallen jaren gewonnen bij het plaatsje Palmnicken in het voormalige Duitse Oost-Pruisen. Een zandlaag die men daar als ‘Blauwe aarde’ aanduidt, bevat enorme hoeveelheden barnsteen. De vele meters dikke afzetting Blauwe aarde is door de Eridanos miljoenen jaren geleden in die streken afgezet. Vooral tijdens het Pleistoceen is in de deltaafzettingen van de Eridanos veel erosie opgetreden. Veel van het aanwezige barnsteen is daardoor op drift geraakt. Vergezeld van grote hoeveelheden zwartkleurig bruinkoolhout is het onder meer naar ons land vervoerd. In de meeste zandwinningen in Noord-Nederland is tussen het opgezogen grind zo nu en dan wel barnsteen te vinden.

 

We kunnen dus stellen dat het zandige fundament van Noord-Nederland samengesteld wordt door vooral zandige rivierafzettingen die tot ca. 450.000 jaar geleden werden afgezet. Daarna trad een andere fase in de ontwikkeling van ons landschap in.

 

De ijstijden

Je kunt zeggen dat de voornaamste contouren in ons gebied aangebracht zijn door de werking van een drietal achtereenvolgende ijstijden. Na de Eridanos-tijd bedekte tijdens de Elster-ijstijd (Elsterien) het Scandinavische landijs waarschijnlijk voor de eerste maal grote delen van Noord-Nederland en dat duizenden jaren achtereen. Eigenaardig is dat allerlei kenmerken die met zo´n uitgebreide ijsbedekking gepaard gaan uit de Elster-ijstijd niet bekend zijn. Zo vinden we vrijwel nergens typische keileemlagen. Ook ontbreken stuwwallen e.d..

 

Wat uit deze periode wel op heel veel plaatsen in de bodem is achtergebleven zijn zeer dikke lagen smeltwaterzand en klei. Beide samen vormen de Formatie van Peelo. Het zand uit deze formatie is waarschijnlijk bij iedereen bekend. Het is het bekende zandbakzand, dat in droge toestand glinstert vanwege de talrijke kleine schubjes mica die erin zitten. Ook wordt dit zand gebruikt als ophoogzand, om wegen aan te leggen, om bouwputten van een werkvloer te voorzien e.d.

Op het Balloërveld bij Rolde is dit zogenoemde Peelozand op de zandpaden en in de zandverstuivingen makkelijk te ontdekken.

 

Bepaald berucht is de klei uit de Elster-ijstijd. We kennen de afzetting vooral onder de naam potklei. Met name in het gebied Peize, Lieveren, Roden, Leek, Roderwolde en Foxwolde ligt deze ijstijdklei ondiep of zelfs aan de oppervlakte. De afzetting heeft zijn slechte naam te danken aan een paar ongunstige eigenschappen. Het is in de eerste plaats een zeer zware klei, die vrijwel niet te bewerken is. Akkerbouw is er niet goed op mogelijk, zeker vroeger niet.  Ook is de waterdoorlaatbaarheid vrijwel nihil. Het landschap in bovengenoemd gebied ligt daarom voornamelijk in gras. Elk najaar en winter is de bodem er kletsnat door stagnerend regenwater.

 

Dezelfde klei komt ook voor in Oost-Drenthe in de omgeving van Anderen en Gasteren. Vooral bij Gasteren komt de potklei onder aan de helling van de Zuides naar het Gastersediep aan de oppervlakte. Het gebied is te herkennen doordat het in gras ligt en nogal nauw begreppeld is. Het duidelijke hoogteverloop van de Zuidesch naar het beekdal van het Gastersediep, de geringe breedte van het beekdal wordt ook veroorzaakt door de aanwezigheid van potklei in de ondergrond. De klei biedt veel weerstand aan erosie door water.

 

Heel fraai is de aanwezigheid van potklei in de directe ondergrond te zien als we van Loon naar Balloo rijden. U kruist dan het beekdal van het Taarlosediep. Het beekdal is ter plaatse bijzonder smal. Het snelle oplopen van de Noordesch van Balloo geeft dit gebied veel relief en is daarom landschappelijk van bijzondere waarde. Overigens is in de naaste omgeving bij het Smalbroekerloopje vroeger potklei gedolven om er stenen van te bakken.

 

Potklei en Peelozand zijn afgezet in een reeks smalle noord-zuid verlopende geulen. Dit geulsysteem loopt vanaf het midden van de Noordzee door tot ver in Polen. De geulopvullingen lijken op begraven rivierbeddingen, maar zijn dat niet.

 

De geulen zijn tot zeer diep in de ondergrond uitgeschuurd - in ons gebied tot meer dan 100 meter - bij Heerenveen zelfs tot meer dan 300 meter. De grootste geuldiepte ligt onder de Noordzeebodem: meer dan 500 meter! De smalle geulopvullingen kunnen geen oude rivierbeddingen zijn. Daarvoor  zijn ze veel te diep.

 

De geulen zijn onderin opgevuld met grof zand. Verder naar boven is het een afwisseling van zand en klei, waarbij deze laatste dikten kan bereiken van tientallen meters. Bij de aanleg van een diepriool in Roden kon worden vastgesteld dat de potklei een prachtige gelaagdheid liet zien. Daaruit bleek dat de opvulling daar waarschijnlijk vele tientallen, zo niet honderden jaren heeft geduurd.

 

Het ontstaan van dit uitgebreide geulsysteem is nog steeds onderwerp van discussie. Wel is men het erover eens dat de vorming en de opvulling het gevolg is van de werking van landijs en smeltwater. Maar hoe precies....?

 

De Elster-ijstijd werd gevolgd door een kortdurende warme periode, waarna het opnieuw kouder werd.

 

De Saale-ijstijd

De Saale-ijstijd (Saalien) kondigde zijn komst aan door een geleidelijke daling van de gemiddelde jaartemperartuur. Deze koudeperiode heeft voor ons landschap grote gevolgen gehad. Niet alleen is in heel Noord-Nederland een wisselend dik pakket gletsjerpuin (=keileem) afgezet, het landijs heeft ook in de al aanwezige bodemlagen stevig huis gehouden. We kunnen stellen dat de voornaamste contouren in ons landschap toen zijn ontstaan.

 

In ons gebied hoeven we maar te denken aan het Hondsrugsysteem met als belangrijkste heuvelrug de eigenlijke Hondsrug. De zandruggen met de tussengelegen beekdalen hebben hun ontstaan te danken aan de stuwende en vooral de schurende werking van het ijs in de laatste fase van deze ijstijd.

 

Met de komst van het landijs is enorm veel gletsjerpuin in ons gebied afgezet. Een interessant onderdeel daarvan zijn de zwerfkeien. Klein en groot zijn de stenen met miljoenen door het ijs uit de Scandinavische landen opgepikt en over de Noordduitse laagvlakte verspreid. Ik zeg miljoenen, maar het zullen er ongetwijfeld miljarden zijn. De grootste exemplaren zijn in prehistorische tijden door de landbouwende mens verwerkt in hunebedden. In recente tijd plaatst men de opvallende steenblokken vaak op een prominente plaats in dorp en stad. Dat is altijd nog beter dan ze te vermalen tot macadamgruis of om ze met buskruit klein te krijgen, zoals dat gedurende de laatste paar honderd jaar op grote schaal gebeurde.

 

Deze vorm van zwerfsteengebruik vormde een aardige (bij)verdienste voor heel wat schippers. Vooral na de intrede van de paalworm, die vanaf de zeventiende eeuw met zijn graafactiviteiten de houten zeeweringen binnen een paar jaren ten gronde richtte, versteende men de dijkhellingen met zwerfkeien. Miljoenen zijn er destijds vooral uit Drenthe en Friesland richting Zuiderzee verhuisd.

 

Van een flink aantal zwerfstenen heeft men de herkomst kunnen achterhalen. Dat gebeurt door op verschillende plaatsen in Zweden, Finland en ook delen van Zuid-Noorwegen rotsgesteenten te bemonsteren. De meegebrachte steen monsters vergelijkt men met hier gevonden zwerfstenen. Zo heeft men ongeveer 140 verschillende zwerfsteensoorten – meest granieten – kunnen traceren. Men noemt deze stenen gidsgesteenten, omdat ze je naar een bepaald herkomstgebied in Scandinavië leiden.

 

De Weichsel-ijstijd

De warme periode van het Eemien vormde een betrekkelijk kortdurend intermezzo (ca. 20.000 jaar) voor de tot dusver laatste ijstijd: het Weichselien oftewel de Weichsel-ijstijd.

 

Opmerkelijk is dat het landijs in deze periode ons land niet heeft bereikt. Het bleef net iets ten noorden van Hamburg steken. Ons gebied bevond zich in het voorland van het landijs. Toch zijn de gevolgen groot geweest.

 

Verliep de eerste helft van het Weichselien nog redelijk ongemerkt en wisselde het klimaat van dat van een toendra tot die van berken-, dennen- en zelfs eikenbossen ( er leefden en woonden in die periode allerlei ijstijddieren, zoals de mammoet en de wolharige neushoorn in ons land - zelfs de Neanderthaler woonde hier bij tijd en wijle), de tweede helft, zo vanaf 54.000 jaar voor heden, verliep heel wat ongunstiger.

 

Vooral de periode van 30.000 tot 14.000 jaar geleden was bar en boos. Het wordt in de geologie het Pleniglaciaal genoemd. In die tijd was de gemiddelde julitemperatuur nog geen 5 graden Celsius. Een groot deel van het jaar vroor het dat het kraakte, met als gevolg dat de bodem meters diep permanent was bevroren.

 

Door de intense koude was er van vegetatie vrijwel geen sprake. De bodem lag open voor weer en wind. Ons land maakte toen deel uit van een uitgestrekte poolwoestijn, droog en vooral zeer koud!

 

Allerlei verschijnselen die hiermee gepaard gingen zijn nog overal in ons landschap terug te vinden, per slot van rekening ligt het einde van deze ijstijd nog maar zo’n 12.000 jaar achter ons. Dat is geologisch gezien alsof het gisteren was.

 

Op veel plaatsen is de keileemlaag uit de Saale-ijstijd door verwering, uitwaaiing en uitspoeling op de zwaarste bestanddelen na verdwenen. Het fijne stof ging op de wind en werd een eind zuidwaarts afgezet als de ons welbekende löss.

 

Het zandcomponent uit de keileem is een ander verhaal. Dat verwaaide over het landschap en/of verspoelde richting beekdalen. In de winter vroren deze kilometers brede stroomdalen volkomen droog, waarbij het aanwezige zand over het omringende landschap verstoof. Dit zand komt overal in Noord-Nederland in een wisselend dikke laag voor. Men noemt het dekzand omdat het alle eerder afgezette bodemlagen afdekt. Alleen op de hoogste delen ontbreekt het.

 

De prehistorische mens heeft in deze dekzandlagen zijn eerste schuchtere akkerbouwactiviteiten verricht, omdat deze grondsoort gemakkelijk te bewerken was en op heel veel plaatsen aanwezig was.

 

Het Holoceen

Aan het eind van de Weichsel-ijstijd steeg de temperatuur binnen 10 tot 50 jaar met gemiddeld zo’n 10 á 12 graden Celsius. De huidige warme periode van het Holoceen brak aan. Als gevolg van de opwarming smolten de landijskappen in rap tempo weg. De zeespiegel steeg vooral in het begin zeer sterk, maar ook later veroverde de zee steeds meer land. Gebieden die in de tijd van de hunebedbouwers (ca.- 5000 j.) nog bewoond waren, raakten daarna door inbraken en overstromingen door zeewater bedekt, waarbij dikke lagen klei werden afgezet.

 

Meer in het binnenland ontstonden vooral in het overgangsgebied van de toenmalige Waddenzee naar de zandgronden uitgestrekte veenmoerassen. Waar de invloed van grondwater merkbaar bleef ontwikkelden zich moerasvenen. In meer voedselarme gebieden, hoger op de zandgronden ontstonden voedselarme  hoogvenen. Vooral het voormalige Boertangerveen met zijn 168.000 ha. vormde een landschapsvorm van betekenis.

 

Deze venen vormden honderden jaren achtereen een enorme brandstofvoorraad, die de economische opleving in de 17e eeuw, die wel de Gouden Eeuw genoemd wordt, enorm heeft gestimuleerd.

 

Het Holoceen is ook de periode van de mens met al zijn activiteiten en invloed op het landschap. Daar zitten we nu alweer een slordige 10.000 jaar in met de wetenschap dat de warmste periode alweer geruime tijd achter ons ligt.

 

Dat wij inmiddels een flink traject hebben afgelegd naar een volgende ijstijd, staat wel vast. Er zijn geen argumenten te bedenken waardoor de afwisseling van koude en warme perioden opeens zou stoppen. Ook het veel genoemde broeikaseffect zal daaraan niets kunnen veranderen. Hoe lang het nog duurt voordat een volgende ijstijd zich aankondigt? Een paar duizend jaar, over honderd jaar, misschien zelfs volgende winter al? Geen mens die het weet. Het lijkt mij echter geen reden om vanaf nu minder rustig te slapen.